AANBOD
BESCHERMING
OVER ONS
ACTUEEL
OVERLAST
ADVIES
ADVIES

Beschermde status


Das en zijn burcht zijn beschermd

Sinds 2017 is de das en zijn burcht beschermd door wet Natuurbescherming en Wet dieren. Sinds begin 2017 is de Flora en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming. In die wet valt de das onder de categorie 'andere soorten'. De voor de das noodzakelijke bescherming, die in de Flora- en faunawet duidelijk omschreven was (strikt beschermd), is in de huidige Wet natuurbescherming minder expliciet omschreven. De das en zijn burcht zijn echter nog steeds beschermd. De 'ecologische functionaliteit' van een dassenburcht mag niet verminderen en gevolge van menselijke activiteiten. Dat betekend eigenlijk gewoon, dat je een dassenburcht en alles wat daarbij hoort (voedselgebied) met rust moeten laten, zodat de das daar zo ongestoord mogelijk kan blijven leven. Hier kunt u de nieuwe wet downloaden.

Wet natuurbescherming

art. 1.11
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel
b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

art. 3.10 Het is verboden:
a) in het wild levende zoogdieren, genoemd in de bijlage, onderdeel A, (o.a. das) bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b) de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen.

Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen of bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de bovengenoemde verboden ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten (o.a. das), dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen van dieren van daarbij aangewezen soorten.

o (art. 3.8.5) Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van volgende voorwaarden (a, b en c)

a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing.

b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;

verder volgens art.3.8.2) aanvulling op de hierboven genoemd redenen, kan de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:

a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied, of
h. in het algemeen belang van de betreffende soort.

c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Voorzorgsbeginsel

In artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming komt het voorzorgsbeginsel aan bod. Indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat voorgenomen handelingen nadelig zijn voor flora of fauna, dienen deze handelingen achterwege te blijven, tenzij alle maatregelen zijn getroffen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden teneinde de schadelijke gevolgen voor flora of fauna te voorkomen, zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Ondermeer houdt dit in, dat in de voorbereiding van bestemmingsplannen en in de voorbereiding van werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld saneringen, bosbouwwerkzaamheden, de aanleg van pijp- of kabelleidingen, (spoor)wegen en waterwegen, de opdrachtgever het te bewerken gebied laat inventariseren op natuurwaarden.

Wet dieren

Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
6. Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.
7 Het bij en krachtens het eerste tot en met het zesde lid bepaalde is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

De Wet dieren is in beginsel bedoeld voor gehouden dieren (dieren met een eigenaar zoals huisdieren en vee), maar de bepalingen van artikel 2.1 gelden ook voor niet gehouden dieren, dus voor in hert wild levende dieren zoals de das.


realisatie:
ORGANISATIE | ADVIES | HULP | JEUGD