AANBOD
BESCHERMING
OVER ONS
ACTUEEL
OVERLAST
ADVIES
ADVIES

De praktijk


Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Hoewel in deze wet het aantal beschermende bepalingen ten aanzien van de das is verminderd, biedt deze wet in beginsel de provincies de mogelijkheid om dassen dezelfde mate van bescherming te bieden als onder de voormalige Flora- en faunawet. Die mate van bescherming is noodzakelijk om de dassenpopulatie voor ons land op het huidige niveau te kunnen behouden en verder te versterken. De das is door zijn unieke leefwijze in ons overvolle land, maar ook elders in de Benelux, een kwetsbare diersoort. Er zijn maar weinig dassenburchten en dassenleefgebieden, die niet direct of indirect bedreigd worden (agrarische belangen, stadsuitbreiding, nieuwe wegen, recreatie, sport, e.d.).

Sinds de start van het 'Beheersoverleg dassen' door het toenmalige ministerie van LNV in 1982 hebben natuur beherende organisaties, Rijkswaterstaat, gemeentes, provincies, dassenwerkgroepen, particulieren, boeren, jagers en Das&Boom zich maximaal ingespannen om de toen geformuleerde doelstelling te bereiken; 'het realiseren van één totaal samenhangend areaal met optimale dichtheden en een maximale bescherming'. Dankzij al deze inspanningen en de strikt beschermde status heeft de dassenpopulatie zich gestaag kunnen ontwikkelen tot het huidige niveau.

Das&Boom is bezig om voor alle provincies beleidsaanbevelingen te ontwikkelen om de das in het spanningsveld van belangen van onder meer ruimtelijke ontwikkeling, inkomstenderving van boeren, verkeersveiligheid en recreatie de noodzakelijke bescherming te kunnen bieden. Voor een aantal provincies zijn deze aanbevelingen afgerond.

In de aanbevelingen onderbouwt Das&Boom haar advies, om bij de uitvoering van de wet de algemene beschermingsmaatregelen in de wet (art. 1.11) voor de das zo ruim mogelijk te interpreteren. De in artikel 3.10 genoemde verboden op vernielen en beschadigen van voortplantings- en rustplaatsen moeten worden opgevat als een waarborg dat de ecologische functionaliteit van deze plaatsen gegarandeerd wordt. Ook alle noodzakelijke onderdelen in het leefgebied, die voor de ecologische functionaliteit noodzakelijk zijn, vallen onder de beschermende bepalingen van art 3.10. Daarmee wordt bovendien voldaan aan één van de basiseisen van de Wet natuurbescherming, als zodanig als voorwaarde vermeld in art. 3.8. lid 5 voorwaarde c., namelijk dat 'er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan'.

Op de website van het RVO leest u op welke manier u rekening moet houden met (o.a.) dassenbelangen: Onderzoek schadebeperkende maatregelen. Ook in de brochure 'Soortbescherming bij ruimtelijke ingrepen', die het Ministerie van EZ eind 2016 heeft uitgegeven naar aanleiding van de Wet natuurbescherming staat te lezen, dat 'de bescherming van voortplantings- en rustplaatsen tegen beschadiging en vernieling moet worden opgevat als een waarborg dat de ecologische functionaliteit van deze plaatsen gegarandeerd wordt'.

Concreet betekent dit, dat er zorgvuldig omgegaan zou moeten worden met de nu bestaande dassenburchten en het huidige dassenleefgebied en dat inkomstenderving (schade) en overlast zoveel mogelijk kostendekkend vergoed zou moeten worden. De inkomstenderving die beschermde dieren veroorzaken moet door de samenleving gedragen worden en niet door individuele agrariërs. Ingrijpen in een dassenpopulatie om inkomstenderving te voorkomen is bij een territoriaal levend dier als de das nadrukkelijk geen zinvolle aanpak. Nu provincies het bevoegd gezag zijn, kunnen zij er voor zorgen, dat de das, een prachtige en karakteristieke bewoner van het Nederlandse cultuurlandschap, voor nu en de toekomst voor ons land behouden blijft.

Sinds 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Wet natuurbescherming. In de brochure Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen van het ministerie van Economische Zaken leest u alles over soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen in de Wet natuurbescherming.

Kennisdocument Das 1.0

Om praktisch invulling te geven aan de wettelijke beschermingseisen zijn er sinds het begin van deze eeuw 'soortenstandaarden' geschreven. Deze soortenstandaarden bevatten een aantal kenmerkende ecologische aspecten van de betrokken soort (bever, gierzwaluw e.a.), en een set basis- of standaardmaatregelen die een initiatiefnemer, die een ruimtelijke ingreep overweegt waarbij een beschermde soort is betrokken, kan of moet nemen. In 2012 verscheen de eerste Soortenstandaard Das, in 2014 versie 2.0. In die Soortenstandaard Das werd de kwetsbaarheid van de dassenpopulatie in ons land nog nadrukkelijk onder de aandacht gebracht: "Waakzaamheid blijft nog wel nodig, vanwege de kwetsbaarheid van de das voor bijvoorbeeld verkeer en door de verstoring van burchten." Na aanleiding van het van kracht worden van de Wet natuurbescherming in 2017 is de op de Flora- en faunawet gebaseerde soortenstandaard aangepast. In juli heeft BIJ12, de nieuwe gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie van samenwerkende de provincies, daarom het Kennisdocument Das, versie 1.0, uitgebracht.

Belangrijkste ecologische uitgangspunten bij het beschermen van dassen

In Nederland zijn dassen om meerdere redenen een kwetsbare diersoort:
De das is voor Nederlandse begrippen een grote diersoort, dus makkelijk te vinden (grote opvallende burchten) en eenvoudig te verstoren of te verjagen.
Dassen hebben een conservatieve leefstijl, en kunnen zich maar langzaam aanpassen aan veranderende omstandigheden.
Dassen zijn voornamelijk afhankelijk van een bestaand patroon van geursporen om zich te kunnen oriënteren in hun territorium. Hierdoor zijn ze erg gevoelig voor ingrepen in hun leefgebied.
Dassen staan aan de top van de voedselpiramide, waardoor ze gevoelig zijn voor alle veranderingen van het voedselaanbod in die piramide.
Dassen komen voor in relatief kleine aantallen, gemiddeld slechts één familie van 2 tot 6 dassen per km2.
Een significant deel van de populatie (1/5) sneuvelt jaarlijks in het verkeer, waardoor de populatie een onnatuurlijke opbouw heeft en voortdurend instabiel is.
Dassen zijn gevoelig voor verstoring, vooral in de voortplantingsperiode.
Regenwormen, de belangrijkste voedselbron van dassen, zijn steeds moeilijker te bemachtigen doordat de kleinschalige begraasde weilanden meer en meer plaats maken voor uitgestrekte graslanden zonder beschutting, verschraalde graslanden en maïsakkers Dassen zullen dus steeds meer moeite hebben om het benodigd gevarieerd voedselpakket binnen hun territorium te kunnen verkrijgen.

Bewoonde en onbewoonde dassenburchten

Omdat hoofd- en bijburchten in een dassenterritorium niet continu bewoond worden, is het in de wet gehanteerde begrip 'vaste rust-of voortplantingsplaats' van toepassing op alle dassenburchten in zo'n gebied. Zij vervullen allemaal in meer of mindere mate een rol in de ecologische functionaliteit van de 'vaste rust of voortplantingsplaats' van de das. Het feit dat een bepaalde burcht geen sporen vertoont van recente bewoning, betekent dus niet dat zo'n burcht geen rol speelt als rust of verblijfplaats van de dassenfamilie. Alleen aan de hand van historische gegevens van bewoning van een burcht en deskundig ecologisch onderzoek kan het belang van een bepaalde burcht (hol) voor een dassenfamilie bepaald worden. In het Kennisdocument Das 2017 (par.1.4) wordt de vaste verblijfplaats van een das gedefinieerd als 'een dassenburcht, die tekenen van recent gebruik door een das heeft, ofwel een onbewoonde dassenburcht binnen een bestaand territorium, die tot maximaal 5 jaar geleden als bewoond is vastgesteld door een dassendeskundige.

Ook buiten een dassenterritorium spelen verlaten dassenburchten(holen) een rol bij de her-kolonisatie door de das. Verlaten burchten kunnen na jaren (soms na meer dan 10 jaar) weer in gebruik worden genomen. Het is bekend dat een verstoorde dassenburcht (dassen vergiftigd, of bijvoorbeeld onbewoonbaar gemaakt door er gier in te laten lopen) pas na 7 jaar weer bewoond raakte (mondelinge mededeling Jan Baars, dassenwerkgroep Limburg). Het is dus belangrijk ook deze locaties zoveel mogelijk tegen aantasting te beschermen.

Functionele leefomgeving en ecologische functionaliteit

De functionele leefomgeving van een dassenburcht bestaat uit alle terreindelen binnen een territorium, die nodig zijn om de burcht als zodanig te kunnen laten functioneren. De grootte van de functionele leefomgeving wordt voornamelijk bepaald door het voedselaanbod. Percelen die het grootste deel van het jaar voedsel leveren zijn de belangrijkste onderdelen van de functionele leefomgeving van een burcht. Omdat deze gebieden echter niet het hele jaar rond voedsel bieden (bijvoorbeeld wanneer door droogte de wormen te diep in de grond zitten), zijn ook de alternatieve foerageergebieden binnen het territorium van groot belang. Een dassenfamilie is optimaal aangepast aan zijn territorium en benut afhankelijk van het jaargetijde of de weergesteldheid alle foerageermogelijkheden van dat territorium Die vervullen dus allemaal een belangrijke functie, om de functionaliteit van het leefgebied te kunnen waarborgen.

Het Kennisdocument Das vermeldt een aantal voorwaarden, waaraan het functioneel leefgebied van de das moet voldoen. Voor de ecologische functionaliteit van een leefgebied voor dassen en daarmee de gunstige staat van instandhouding is het noodzakelijk, dat:

er voldoende dekking aanwezig is op de burcht
er voldoende rust op en rond de burcht is
overdag (vanaf 7.00 u.) geen incidentele verstorende activiteiten binnen 50 meter van de bucht, s' nachts (vanaf 18.00 u.) binnen 200 meter (bijvoorbeeld mountainbikes, crossmotoren of evenementen)
er jaarrond voldoende gevarieerd voedselaanbod aanwezig op bereikbare afstand van de dassenburcht
monocultuur moet dus zoveel mogelijk voorkomen worden
er moet voldoende gebied zijn waarin de moederdieren van december t/m juni op korte afstand van de kraamburcht ongestoord kunnen foerageren
er oriëntatiemogelijkheden en schuilplaatsen zijn, bijvoorbeeld in de vorm van houtsingels en hagen
er moeten voldoende (lijnvormige) landschapselementen ( bijvoorbeeld houtwallen en hagen) aanwezig zijn, waarlangs dassen zich kunnen verplaatsen tussen burcht en foerageergebied, die schuilplekken bieden en waarmee ze zich kunnen oriënteren
bijvoorbeeld gekartelde bosranden moeten niet vol geplant worden (rechtgetrokken);
geen verstoring of versnippering is van het territorium door wegen, kanalen en dergelijke
dassen moeten zich dus ongehinderd kunnen verplaatsen in hun territorium
het territorium niet wordt verstoord door bijvoorbeeld honden of recreatie
er uitwisselingsmogelijkheden zijn met nabijgelegen dassenfamilies


realisatie:
ORGANISATIE | ADVIES | HULP | JEUGD